Dit is een klaaglied, het zal worden gezongen, vrouwen van vreemde volken zullen het zingen, ze zullen het zingen over Egypte en alle Egyptenaren – zo spreekt God, de HEER.’
Op de vijftiende dag van die maand, in het twaalfde jaar, richtte de HEER zich tot mij. Hij zei:
‘Mensenkind, zing over het volk van Egypte, weeklaag met de vrouwen van machtige volken, en begeleid Egypte naar de onderwereld, naar hen die al in het graf zijn afgedaald. “Ben jij soms beter dan anderen? Daal af, laat je neerleggen tussen de onbesnedenen. Je volk zal er liggen te midden van de gesneuvelden.”
Egypte is overgeleverd aan het zwaard. Sleep het weg met al zijn vazallen! In het dodenrijk zeggen de dapperste helden over de farao en zijn helpers:
“Ze zijn afgedaald en nu liggen ze daar, de onbesnedenen, ze zijn gesneuveld.”
Daar ligt het volk van Assyrië, hun graven omgeven de koning, allemaal zijn ze gesneuveld, gevallen door het zwaard. Zijn graf is te vinden in het diepst van de onderwereld, en zijn volk ligt rondom hem begraven – ooit zaaiden zij angst in het land van de levenden, nu zijn ze allen gesneuveld, gevallen door het zwaard.
Daar ligt Elam, met heel het volk rondom het graf van de koning, allemaal zijn ze gesneuveld, gevallen door het zwaard. Als onbesnedenen zijn ze afgedaald naar de onderwereld – eens zaaiden ze angst in het land van de levenden, nu moeten ze hun schande dragen met degenen die in het graf zijn afgedaald.